In zen bestaat er zoiets als beginnersgeluk. Na een paar keer zitten, soms zelfs na de eerste keer, lijkt het wel alsof je het wondermiddel tegen al je fysieke en psychische kwaaltjes gevonden hebt: je voelt je veel beter, fitter, gezonder, veel helderder van geest. Het werkt dus echt! Waarom heb ik dit niet eerder ontdekt? Dit is als thuiskomen! Als dat geen motivatie is om er zelf mee door te gaan en om je kleine blijde boodschap overal te verspreiden.

Zeer waarschijnlijk ben ik nog onvoldoende zen, of is het mijn oude sceptische ik dat nog wat oprispt, maar ik kan het niet laten hierbij iets relativerends te zeggen, op gevaar af het prille enthousiasme van de zen-neofiet in de kiem te smoren en hem daardoor uit ons embryonale zendootje weg te jagen. Het zij zo.

Ons louter zitten heeft weinig te maken met blitse effecten. Het is geen tovermiddel dat instantresultaten oplevert. Dat zou betekenen dat we zitten om iets te bereiken.

Er valt niets te bereiken, want alles is er al. Zo een uitspraak heeft veel van een dooddoener, een tegeltjeswijsheid die aanmaant tot modieus fatalisme: wees blij met wat je hebt, spring niet verder dan je stok lang is, tel je zegeningen, leg je neer bij je lot. Zo is het niet bedoeld. Alles is er al betekent: alles wat in jou aanwezig is, is goed, en alles om je heen is goed, d.w.z. geschikt om je daarop attent te maken. We hoeven dus niet mordicus aan onszelf te werken of hardnekkig de wereld te verbeteren. Die wereld zal vanzelf wel beter worden zodra wij met z’n allen vrede hebben gevonden met ons geschikte zelf. Een gedachte die Thich Nhat Hanh ons voorhoudt in zijn boek Iedere stap is vrede 1. De gedachte dat we met ons zitten meteen wat dan ook zouden kunnen bereiken moet dus verre van ons zijn, anders vervallen we in het naïef-kinderlijke geloof dat we met twee schietgebedjes Onze-Lieve-Heer wel kunnen vermurwen om de wereld zo in te richten dat wij er ons meteen prettig in voelen.

Zitten in zen heeft meer iets weg van vissen zonder hengel. Zo verzonken in het niets zitten aan de waterkant, starend naar de dobber die er niet is aan de hengel die er niet is , het zegt mij wel iets. Zoals de Titaantjes, die de schrijver Nescio in Veere laat uitkijken over het water. Daar zitten ze. Stil. Te versterven; niets te doen dan te zitten. Bootjes gaan, bootjes komen. Mensen gaan, mensen komen. Gedachten gaan, gedachten komen. De zon gaat onder, de zon komt op. En meer valt daar niet over te zeggen. Daar valt ook niets aan te veranderen. Zo is het, zo was het, zo zij het.

Het lijkt zo eenvoudig - dat is het ook - maar daarom valt het ons zo zwaar het te aanvaarden als de enige waarheid, waar niet om gevochten hoeft te worden. Je moet wel een volslagen idioot zijn om zomaar te zitten vissen zonder hengel. Precies! Maar het is nu net die mengeling van een dwaas project en de persoonlijke moed om zich daaraan te zetten 2 die de uitdaging vormt om iedere keer opnieuw voor het eerst op je eigen unieke (d.i. letterlijk: idiote) manier te gaan zitten... en je over te geven aan die Wijsheid voorbij alle wijsheid, een wijsheid waarvan je met je botte verstand niets snapt. Het vergt tijd eer daar iets van tot je doordringt, eer daar iets in je leven van gaat werken. Niet omdat je meteen gezonder, alerter, helderder bent geworden - Als dat zo is, prijs je gelukkig. - maar wel omdat je voelt dat die Wijsheid voorbij alle wijsheid alleen maar iets te betekenen heeft als je de moed hebt ze te laten doorwerken in je omgeving. En dat kan alleen door mededogen. Wijsheid (prajna) en mededogen (karuna) kun je niet van elkaar scheiden. Als we zitten, zitten we niet voor onszelf, om er zelf beter van te worden en dan voldaan naar huis te gaan. Als we zitten, dan doen we dat om oog te hebben voor het leed van wie ons lief zijn; én van wie ons haten. Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden.

_________________

1 Thich Nhat Hanh (1994). Iedere stap is vrede, Ankh-Hermes, Deventer.

2 Delpeut P. (2011). Pleidooi voor het treuzelen. Augustus, Amsterdam.

(p. 8)