Het was heel vroeg in de morgen, de straten schoon en leeg, ik ging naar het station.  toen ik een torenklok met mijn horloge vergeleek, zag ik, dat het al veel later was dan ik gedacht had, ik moest mij erg haasten; door de schrik over deze ontdekking was ik niet zeker meer van de weg, ik was in deze stad nog niet zo goed thuis.  gelukkig was er een agent in de buurt; ik liep naar hem toe en vroeg hem ademloos de weg.  Hij glimlachte en zei: „Van mij wilt u de weg weten?”

„Ja,” zei ik, „omdat ik hem zelf niet vinden kan.” „Geef het op, geef het op,” zei hij en keerde zich met een grote zwaai om, zoals mensen die met hun lachen alleen willen zijn. 1

 

Kafka, leverancier van koans! We hebben al een paar keer een beroep op hem mogen doen 2  en vandaag springt hij ons weer bij met zijn commentaar op het leven. 3  

Dit is Kafka ten voeten uit: op het eerste gezicht recht toe, recht aan; zonder omhaal levert hij in staccato zinnetjes zijn visie op ons bestaan.  De conclusie staat er meteen bij: Geef het op!  Uitroepteken.  Geef wat op?  Zelfs dat moet je zelf maar invullen.

Kafka’s teksten moet je lezen als koans, koans moet je lezen als dromen.  In beide genres wordt de vertrouwde logica opgebroken en blijf je als lezer na je lectuur verweesd achter met een hoop scherven. Niets is nog wat het leek op het eerste gezicht.  Een ogenschijnlijk banaal verhaaltje van iemand die de weg vraagt, krijgt een slot waarmee we niet goed raad weten. Het begon nochtans als een sprookje.

Wanneer?  Waar?  Wie? Heel vroeg in de morgen. De dag ligt voor ons open, alles is mogelijk. Alles lijkt de voorbije nacht te zijn schoongespoeld: de straten schoon en leeg.  Tabula rasa. En…ik heb een doel: Ik ging naar het station. De amateur freudiaan in ons, die tuk is op dromen, kan er niet omheen: station - denk: vertrek, reis, onbestemdheid, avontuur, afscheid, onzekerheid, alles achterlaten. Een zen-station kortom.

Heel de stad staat vol torens, waaraan klokken prijken.  Ik vergelijk (de tijd op) mijn horloge met (die van) een - niet de - torenklok. Torenklokken - denk: macht, garantie op zekerheid; torens laten je weten waar en hoever je staat, hoeveel tijd je nog hebt, of je op schema zit.

Dit ziet er niet goed uit, het is al veel later dan ik gedacht had. Onachterhaelbre Tijdt, zei Hooft. Tempus fugit. Ik moet mij haasten, of ik kom te laat.  Te laat waarvoor? Kafka laat het aan zijn lezer over om dat zelf te bedenken.

De schrik slaat mij om het hart.  Paniek na mijn ontdekking. Er is mij op deze prille ochtend, toen er geen vuiltje aan de lucht leek te zijn, een waarheid ont-dekt, blootgelegd: ik ben te laat….omdat ik niet meer zeker ben van de weg. Ik loop kennelijk zomaar wat rond, als een kip zonder kop.  

Ik raap mezelf weer bij elkaar en ga aan de slag om (in mijn droom!) naar een logische verklaring op zoek te gaan.  Gevonden!  Ik ben op de dool…omdat ik mij in deze stad nog niet zo goed thuis voel. Wat ga ik daaraan doen?  Tenslotte moet ik mijn reis verderzetten en als je de weg kent is dat net een stuk handiger.  Wie toont mij de weg, de waarheid en het leven? Heer, red ons, wij vergaan!

In de verte is die redding nabij.  Zoals in alle droomsprookjes.  Oom agent, de arm der Wet. Vertegenwoordig van Het Gezag. Familie van de poortwachter uit Voor de wet, die andere parabel van Kafka. In de oorspronkelijke tekst staat Schutzmann. Dat betekent inderdaad politieagent, maar de bijbetekenis van Beschermer valt niet te ontkennen.  De Wet is er om je te beschermen en te behoeden. Dat neemt niet weg dat hij ook een tikkeltje angstaanjagend overkomt.  Als ik naar hem toe ga en hem aanspreek, stokt mij de adem in de keel: ademloos vraag ik hem naar de weg.

De gemachtigde dienaar en beschermer glimlacht.  Hij kent zijn volkje wel.  Hij stelt mij nog even op de proef en vraagt monkelend (?), plechtig (u !) : Wilt u de weg weten?  Zeker weten?  Je kunt nu nog ontsnappen aan de waarheid, je kunt nu je tocht nog verderzetten zonder de weg te kennen.

Ik dring aan, geef mijn hulpeloosheid en ontreddering toe.  Ja, omdat ik hem niet zelf kan vinden. Alleen red ik het niet, ik heb geen plek meer om te gaan staan, ik ben iedere richting en zin in mijn leven kwijt.  En de tijd dringt, zegt de torenklok.

Goed dan, als je het echt weten wil, de ware weg is die van geef het op, geef het op.

Hou op met zoeken naar de juiste weg, want die bestaat niet.  Dat klinkt bevrijdend, erg zen bovendien: alles loslaten, vooral alles wat zich als lichtend en richtend pad zou aandienen of opdringen.

Bevrijdend ja, maar het verhaal eindigt als zovele van Kafka, met een weerhaak. De les van de Schutzmann, zijn commentaar op het leven vertaalt zich in zijn houding. Met een grote zwaai (mit einem grossen Schwunge) keert hij zich om.  Hij wil alleen zijn met zijn lachen. Waar lacht hij om? Waarom wil hij lachen in zijn eenzaamheid? Dát is de koan die we zelf mogen oplossen, op weg naar het Station.

______________

1  Kafka, F. (1982 5). Verzameld werk. Amsterdam: Querido. (p. 966)

2  Tekst 22: De woordloze poort

   Tekst 55: Ontlarven

3  Höfle, P. (2008). Franz Kafka.  Sämtliche Werke. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag. (p. 1205) De Duitse titel van dit stukje luidt Ein Kommentar (Gibs auf!)