Zou er in dit ondermaanse iemand rondlopen die echt weet wat mediteren is?  Zou er ooit iemand al tot verlichting gekomen zijn? Je kunt je een ongeluk lezen aan de (vaak warrige) verslagen en beschrijvingen van verlichting, het klinkt allemaal mooi, maar je wordt er geen snars wijzer van. Het gaat ter ziel noch zin zo nijver mij niet in als ’t eigen zelfs beleven. 1 Zolang je het niet zelf hebt meegemaakt, zul je het moeten doen met wijsheid van horen zeggen.

Mediteren, verlicht worden, het blijven beladen begrippen, die heel veel weerstand oproepen.  Net zoals bidden. Ik heb het nooit gekund, gewild, gedurfd.  Misschien heeft dat iets te maken met de etymologie van bidden, dat verwant zou zijn aan buigen? Een modern, vrijgevochten mens buigt voor niets of niemand, zelfs en vooral niet voor God. Smeken om een gunst is al helemaal beneden zijn stand, dat soort nederigheid is uit de tijd.

Af en toe kom ik in een trappistenklooster; dan ben ik erg onder de indruk van de routineuze rust die daar heerst, maar tijdens de officies voel ik me vaak niet op mijn gemak. Het begint al bij de openingszin  God, kom mij te hulp.  Heer, haast u mij te helpen. Tot wie richten die monniken zich.   Hebben zij een rechtstreekse lijn met de Heer? Voor wie zijn die woorden bestemd?  Komen ze ergens aan?  Komt er ooit een antwoord? Bestaat de geadresseerde wel? Of roepen ze zo maar wat in de ijle leegte?

 

De Poolse dichter Czeslaw Milosz worstelde met hetzelfde probleem: 

Je vraagt me: hoe bidden tot iemand die niet is. 2

Bidden doe je tot iemand, zou je denken; in principe bid je tot God.  Maar van God weet ieder ontvoogd en bevrijd mens dat die niet bestaat, ER niet ERGENS is.  Daar gaan we vanuit, en deze premisse wordt onze zekerheid.

Ik probeer het daarom nog een keer: Je vraagt me: hoe bidden tot iemand die NIET is. Hoe mediteren bij iemand die niemand is, niets is van al het bestaande en daardoor niet bestaat zoals alle andere dingen bestaan? Roepen in de ijle leegte blijkt dan nog niet zo’n slecht idee!

 

Milosz weet het evenmin als wij, zit met de handen in het haar. Het enige wat hij weet - door ’t eigen zelfs beleven ? - is dat bidden/mediteren een brug bouwt van fluweel… boven landschappen…herschapen door een magische stilstand van de zon.

Tijdens de meditatie staat de zon boven het ons vertrouwde landschap - onze meningen, ons rotsvast ongeloof; ons oordeel en zekerheid, onze definitie van zijn - stil!  Ze laat ons vanaf de brug de dingen anders zien dan we gewoon waren. Dan gebeurt er iets magisch: het onzichtbare wordt zichtbaar, het onmogelijke wordt mogelijk, het onbestaande bestaat. We gaan naar de overkant, naar het land van Andersom, waar al het vertrouwde wordt Omgekeerd en op een nieuwe oever uitgestort. We zijn gegaan, gegaan, voorbijgegaan, en zelfs voorbijgegaan aan het voorbijgaan. 3 Hier is elke zijnsvorm Leegte, niet voortgebracht, niet eindigend, noch zuiver noch onzuiver, noch volmaakt noch onvolmaakt.  Hoog is laag, goed is slecht, pijn is vreugde, geluk is een ramp. Er is geen ouderdom en dood, geen einde ook van ouderdom en dood, geen lijden, ook geen oorzaak en geen opheffing van lijden, geen weg en ook geen inzicht, geen bereiken en geen niet-bereiken. 4

Alles komt te staan in een perspectief dat nauwelijks werd vermoed, zelfs het woordje „is” uit de eerste regel. Alles krijgt een nieuwe zin, waarvan we het bestaan niet eens vermoedden.

 

Dat Land van Ommekeer & Andersom heet voor Milosz ook Wijland. Hier duikt weer het Maha Karuna (Groot Mededogen) op.  Wie bidt, mediteert, doet dat niet in zijn eentje en voor zichzelf, maar vanuit het meevoelen met allen die in het vlees verstrikt zijn, die worstelen met zichzelf en met de wereld.

 

Moet je om te mediteren een rotsvast geloof hebben? Kun je alleen tot God bidden als je zeker weet dat hij bestaat?  Kun je alleen mediteren als je er zeker van bent ooit Verlichting te ervaren?  Neen, zegt Milosz, want zelfs al was er geen overkant (lees: zelfs al was er geen God of verlichting, of ware zelf), dan nog zouden we net zo, die brug gaan boven de aarde. Want misschien kunnen we wel leven zonder geloof, maar niet zonder de hoop en het vertrouwen dat de brug ons dragen zal.

 

Over het gebed

 

Je vraagt me: hoe bidden tot iemand die niet is.

Ik weet alleen dat het gebed een brug bouwt van fluweel,

Waarop we verend lopen, als op een trampoline,

Boven landschappen - de kleur van rijp goud,

Herschapen door een magische stilstand van de zon.

Die brug voert naar de oever van Ommekeer

Waar alles andersom is en het woord ‚is’ 

Een zin onthult die nauwelijks werd vermoed.

Je merkt het: ik zeg ‚wij’.  Want daar voelt iedereen

Mee met de anderen die in het vlees verstrikt zijn

En weet dat, al was er geen overkant,

Wij, net zo, die brug zouden gaan boven de aarde.

________________

 1 Bredero: Geestig Lied.

 2 Milosz, Cz. Over het gebed. In: Stassijns, K. en I. Van Strijtem. (2011). Van God los. Gedichten over geloof en ongeloof. Tielt: Lannoo. (p. 119)

3  Gate, gate paragate, parasamgate.

4  Citaat uit de Hartsoetra. (http://www.mahakarunachan.be/wp-content/uploads/2010/12/01-Hartsutra-van-de-wijsheid.pdf)