De aap en de maan

 

Waarmee zouden we ons leven kunnen vergelijken?

Met de aap die probeert bij de weerspiegeling te komen van de maan in het wateroppervlak .

Eén arm strekt hij achter zich, terwijl hij met de andere naar voren reikt.

 

Zo ook bepaalt de wet van het relatieve ons leven hier op aarde.

Je kunt niet alles bereiken wat je gulzige geest zich voorstelt en verlangt.

 

Deze tekst is van de hand van meester Daisetz Suzuki 1, de man die vanaf de jaren zestig het Westen vertrouwd maakte met het zenboeddhisme. Zijn gedicht is een commentaar bij een inkttekening van Sengaï, een negentiende meester in de kalligrafie.

 

Ons leven is dat van een aap, zegt Suzuki ons onomwonden. We gedragen ons dom, naïef, wispelturig, onvoorspelbaar, overgeleverd aan onze grillen. Net als de gedachten in ons hoofd, springen we van hot naar her. We weten ons vaak geen raad, zijn overgeleverd aan de grillen van onze impulsen, laten ons meedrijven op de golven van mode- en andere grillen. We zoeken rusteloos naar ander en beter. We jobhoppen, ruilen het ene geloof in tegen de andere Kerk, surfen van Facebook naar Twitter, onthaasten ons te pletter en gaan dan het rijtje heilstherapieën af op zoek naar de ultieme truc om tot rust te komen. En omdat we te veel willen, ver-velen we ons, want nooit is het goed, nooit is het genoeg.

 

Overigens, wat we ook ondernemen, het helpt geen zier, want de aap in ons wil maar één ding: het onmogelijke. We reiken naar het onbereikbare. We denken dat de weerspiegeling gelijk is aan de werkelijkheid en dat we die ooit wel eens te pakken zullen krijgen. We zijn er rotsvast van overtuigd dat al onze illusies het ware leven vormen. Zelfs de illusie van ons ego achten we reëel en beheersbaar. Ook die krijgen we nog wel eens te pakken, reken maar!

 

Het resultaat van al ons streven is dat we in een kramp gaan. Zie ons daar hangen, één arm pijnlijk verwrongen achter ons om steun te vinden, en de tweede voor ons uitgestrekt en uitgerekt. Dat moeten we er dan maar voor overhebben! Als we maar goed ons best doen, als we maar genoeg op de tippen van onze tenen blijven staan, dan zal het ons ooit wel lukken, dan zullen we de maan bereiken. We zullen die dan uit het water opvissen, in een doosje doen en zelfvoldaan in triomf mee naar huis nemen.

 

Helaas! Een aap kan het je vertellen: het zal je niet lukken. Ons droombeeld wijkt steeds verder weg. Hoe meer we verlangen, hoe meer we onze pijn ver-lengen. Ons uitreiken naar ons doel wordt een belachelijk om ons heen slaan in de lucht. De wet van het relatieve van alle bestaan, in en buiten ons, leert het ons: ons streven is ijdel. Maar we zijn doof, blind en eigenwijs.

Die wet zegt ons dat, wat we ook zullen doen, er altijd een afstand zal blijven bestaan tussen wat we wensen en wat we krijgen. Dat alles wat we denken, doen, voelen altijd een denken, doen en voelen is ten opzichte van, in relatie tot. En dat die relatie en realiteit voortdurend veranderen en nooit samenvallen met onszelf. De relatieve maan is slechts een denkbeeld, een weerspiegeling, een illusie. Een krachtige, een pijnlijke soms, maar hoe dan ook een illusie. Van illusies leven we, dat kan in de praktijk niet anders; onze verlangens houden ons in leven, maar laten we toch altijd voor ogen houden dat alles wat zich afspeelt in en rondom ons uiteindelijk slechts is wat wij er ons in onze gulzige en ongeduldige geest van voorstellen. We stellen het vóór ons, we objectiveren het, en daarom zijn we geneigd te denken dat het binnen handbereik ligt, hier, nu meteen en helemaal. Ten slotte zullen we toch moeten ervaren dat al ons grijpen naar eindigt met...een slag in het water.

_______________

1 Suzuki, D.T. (2005). Sengaï. Le rire, l’humour et le silence du Zen. Paris: Le Courrier du Livre.

(Mijn vertaling)