The centre of me is always and eternally a terrible pain

 - a curious wild pain - 

a searching for something beyond what the world contains, 

something transfigured and infinite

 - beatific vision - God -

I do not find it, 

I do not think it is to be found - 

but the love of it is my life.1

 

Het diepste van mijzelf is altijd en eeuwig die verschrikkelijke pijn

- een vreemde, razende pijn -

een zoeken naar iets dat verder reikt dan wat de wereld omvat,

iets getransfigureerds en eindeloos

- een zalige aanschouwing - God -

Ik vind het niet, 

ik denk niet dat het te vinden is

maar het liefhebben is mijn hele leven.2

 

Het ideaalbeeld dat velen hebben van een boeddhist is dat van iemand die totaal losgekomen is van alle verlangens. Onverstoorbaar, verheven boven alle emoties, ongevoelig voor de wisselvalligheden van het lot. Iemand die zichzelf volledig onder controle heeft.  Mooi, maar de ziel ontbreekt.  Dit is het portret van een zombie.

De hardnekkige overtuiging dat een boeddhist niets meer mag verlangen doet veel meer kwaad dan goed. Als de Boeddha het heeft over de oorsprong van ons lijden, dan noemt hij de begeerte, niet het verlangen.  Wat ons vasthoudt in de kring van geboorte en dood, is niet ons verlangen, maar ons obsessieve gehecht zijn daaraan. We kleven eraan vast (klesha), we komen er niet meer van los, raken eraan verslaafd. We willen hier en nu meteen ons verlangen invullen met van alles en nog wat. Dat lukt nooit, iedere bevrediging is slechts tijdelijk en roept dorst (trishnā) op naar meer.

 

Bertrand Russel noemt dat verlangen, dat onophoudelijk zoeken a terrible pain, een rauwe, schurende, razende pijn. Vaak is er in ons leven een pijnlijk gemis, dat we niet eens onder woorden kunnen brengen; Kushner omschrijft onze moderne onrust als  Niets meer te wensen en toch niet gelukkig.3 We zijn niet gelukkig, ook al is aan al onze behoeften voldaan hier en nu, in deze wereld. Daardoor reiken we naar iets dat ver aan deze wereld voorbij is. Intuïtief weten we dat deze wereld slechts tijdelijk en gedeeltelijk soelaas biedt.  En we willen iets eeuwigs, iets tijdloos, dat ons gelukkig maakt tot in het diepste van ons zelf. Iets waardoor alles herschapen wordt, getransfigureerd, zodat we zicht krijgen op de oneindigheid, die we in zen de leegte noemen. Russell, die niet verdacht kan worden van neiging tot kwezelarij of new-agesympathieën, roept hierbij zelfs het ietwat gezwollen beeld op van een zalige aanschouwing - God. In zen gaat het om het ontwaken tot het ware zelf. Ik heb het nooit gevonden, zegt Russell.  Ik denk niet dat het te vinden is.  Zuivere zen: er valt niets te zoeken, er valt niets te vinden.  Het enige wat je doen mag is er - vanuit het  geduldig vertrouwen that all shall be well 4naar verlangen en het liefhebben door het te leven.5  En moedig erkennen dat ook in de pijn (de ondoorgrondelijke muur waar we in het leven tegenaan knallen) de verlichting schuilgaat:

 

…wat je ook kwijtraakt, diep ernaar verlangen geeft het je terug. Je droomt en hebt er nauwelijks weet van maar verlangen ontfermt zich als een engel over je, streelt je haar en brengt je wilde aardbeien.6

_____________________

1 Russell, B. Autobiography. Vol II (p. 75)

2 Eigen vertaling.

3 Kushner, H.S. (1986). Niets meer te wensen en toch niet gelukkig. Baarn: Ten Have.

4 De uitspraak is van Julian of Norwich (1342 - 1416): All shall be well, and all shall be well, and all manner of thing shall be well.

5 Zie zenthema 9. Rilke: Leef de vragen nu.  Misschien dat u, op een dag in de toekomst, langzamerhand, zonder het zelfs te merken uw weg naar de antwoorden leeft.

6 Citaat uit Marilynne Robinsons roman Housekeeping. Verwijzing in:

Wiman, Chr. (2013). Mijn heldere afgrond. z.pl.: uitgever onbekend.