In mijn dagelijks leven is er niets dan wat me telkens vanzelf ten deel valt.

Niets nemend of afwijzend bestaat er voor mij geen hindernis, geen scheiding.

Ik heb geen ander feestgewaad dan de stralende helderheid van de blauwe bergen.

Mijn wonderbaarlijke magische kracht ligt in het water halen en hout hakken.

 

P’ang-yiin

 

Stop alles wat je bezit in een bootje, vaar het dichtstbijzijnde meer op en kieper daar alles over boord. Dat deed P’ang-yiin, een Chinese lekenbroeder uit de achtste eeuw. Na zijn uitstapje leefde hij nog lang en gelukkig met zijn vrouw en dochter. Hun dagen verliepen met zenmeditatie en het vervaardigen van bamboespulletjes. 1

 

Zou het niet beter zijn al je bezittingen uit te delen aan je naasten? Ach, volgens P’ang-yiin zouden ze er alleen maar aan gehecht raken en er meer verdriet dan genot aan overhouden. Dus, weg ermee, naar het land van Niets.

 

Nuchter, zonder illusies en met veel humor, zo zie ik de mensen graag. In veel zenverhalen kom je dat soort zonderlingen tegen. Ze vertellen over het dagdagelijkse leven, hun taal is niet hoogdravend, zij zoeken niet wat te groot is en te hoog gegrepen. 2 Geen metafysica, geen religie! Huis, tuin en keuken leren ons minstens evenveel als Plato. Maar vergis je niet, laat je niet misleiden door P’angs eenvoud. Kwansuis - een heerlijk ouderwets woord - leert hij ons hoe we kunnen leven.

 

Leven vanuit zen, hoe doe je dat? Is dat van ‘s morgens tot ‘s avonds streven naar verlichting? Is dat dag in dag uit de taaiste soetra’s herkauwen? Ik dacht het niet. Leven in zen heeft meer te maken met dagelijks onderzoeken wat ons vanzelf ten deel valt. Wat een vreemd toeval dat ik onlangs las dat vanuit de ignatiaanse spiritualiteit toeval en contingentie kunnen gelezen worden als een niet-religieuze verpakking van Gods wil. 3

 

Wat ons toevalt, daar moeten we het mee doen, daar moeten we iets mee doen. Door goed te kijken en te luisteren. 4

 

Is er dan geen kunstje dat we kunnen leren om adequaat met dat toeval om te gaan? Een kunstje niet, maar wel een grondhouding. Niets nemen of afwijzen, niet scheiden wat één is. En alles is één! Dus, geen onderscheid maken, niet oordelen, alles aanvaarden als deel uitmakend van wat is. Ons geweten sputtert tegen: er is toch wel een verschil tussen goed en kwaad? Natuurlijk is er dat, en het is onze plicht het goede te doen en het kwade te laten. Maar dat neemt niet weg dat goed en kwaad beide aspecten zijn van het leven zoals het is. In ons relatieve bestaan kunnen we leren rekening te houden met die absolute eenheid.

 

Dat klinkt wat zwaar op de hand. Maar onze grondhouding mag er ook een zijn van vreugde. Nu velen om ons heen zich weer in dure feestkledij hijsen, stelt P’ang-yiin ons een alternatieve outfit voor. Zijn feestgewaad voor iedere dag is niets anders dan de stralende helderheid van de blauwe bergen. Misschien ruikt dat voor sommigen een beetje naar Sint-Franciscus, maar het zegt wat het moet zeggen. Naar alles wat ons omringt kijken we als een kind dat voor het eerst naar een bruisend feest gaat en de wereld als volkomen nieuw ontdekt. Onze Chinese leraar zegt ons niets anders dan dat we met kinderlijke verwondering naar de wereld (en dus ook onszelf) moeten kijken, zo lang, tot we beseffen dat hij helder, transparant is en stralend. Dan ontwaken we, dat wil zeggen dan worden we wakker uit de illusies van onze dromen. Ontwaken heeft niets zweverigs. Integendeel het brengt ons weer met onze beide voeten op de grond. Het heeft niets te maken met magische krachten, extase of bovenzinnelijke ervaringen. Het wonderbaarlijk magische ligt in de dagdagelijkse werkelijkheid, zoals die ons toevalt. Zeer vaak is dat in de banaliteit van water halen en houthakken. Ten overvloede en tot slot deze koan uit de Mumonkan 5 om de no-nonsense aanpak van zen nog maar eens te illustreren:

 

Een monnik vroeg in alle ernst aan Joshu:

‘Ik ben pas in dit klooster ingetreden.

Ik verzoek u, meester, geef me alstublieft onderricht!’

 

Joshu vroeg:

‘Heb je je rijstebrij al gegeten?’

De monnik antwoordde:

‘Ja, dat heb ik.’

Joshu zei:

‘Was dan je eetkommen af.’

 

Toen bereikte de monnik verlichting.

___________

1 Informatie ontleend aan: Mitchell St. (1993). Enlightened Heart: An Anthology of Sacred Poetry. Harper Perennial.

2 Psalm 131

3 Blot, P. de, s.j. (2009). Ignatius van Loyola als crisismanager. Kampen: Ten Have. p. 73

4 Ibidem p. 69:

Gods wil is voor mij geen ongrijpbare en onkenbare abstractie, maar een concrete realiteit van iets wat je toevalt. Daar moet je goed naar kijken en luisteren, erbij stilstaan en het innerlijk smaken en proeven tot je verzadigd bent en voldaan [GO 2, 76].

5 Koun, Y. (2010). De poortloze poort. De klassieke koan-verzameling Mumonkan. Rotterdam: Asoka. (p. 65)