Zen nodigt je uit om naakt midden in je eenzaamheid te gaan zitten. Midden in je eigen woestijn. Zen is hard en onverbiddelijk.  Als het al een therapie zou zijn, quod non, dan is het er zeker geen van de zachte aanpak.  Zen is radicaal, gaat dus tot de wortel. Die wortel is onze fundamentele eenzaamheid. Daarmee worden we geconfronteerd, in ons dagelijks leven, maar zeker en schrijnender nog op ons kussen. In de zendo zitten we samen, maar alleen. En wat in de zendo geldt, geldt ook daarbuiten.

 

Wanneer zal ik eindelijk kalm en evenwichtig zijn?  Wanneer zal ik eindelijk genezen zijn? Zodra ik kom tot de aanvaarding van de kosmische eenzaamheid, zodra ik ermee in het reine kom dat de pijn van het zijn universeel is, het hele bestaan van alle levende en niet levende wezens doordringt. Je mag dan al die pijn proberen te verklaren als dukkha, die het gevolg is van begeerte en hechting, dat vergroot je inzicht, maar neemt de kwaal niet als bij toverslag weg. 

Wanneer accepteer ik ten volle mijn bestaan? Ik wil gezond zijn en blijven, zinvol werk vinden, een goede mama zijn, passioneel en liefdevol vrijen, er totaal zijn voor wie mij nodig hebben, groots en meeslepend leven.  Maar dat lijkt vaker niet dan wel te lukken.  Wat gedaan, als niets helpt? 

Er is geen antwoord op die vraag, althans niet via de gebruikelijke regeltjes, tips & trucs, goede raad en kleffe praatjes.  Er is alleen het eeuwig openhouden van dat uitzichtloos verlangen, zonder hechting, zonder taboes. Zonder verlangen is alle leven doods. Er is alleen maar de troost, de omarming, de liefdevolle blik in de eenzaam strelende, stralende ogen van de ander, die even eenzaam is. Eenzaam als het weidse strand op een lenteochtend, eenzaam als de zee zelve. Onpeilbaar, maar daarom zo herkenbaar.  Er is alleen maar de menselijke (haast dierlijke) warmte, vanuit het genot, d.w.z. de genade van mededogen, waardoor je, al was het maar eventjes, elkaars unieke “jij” wordt en deelt van hart tot hart. Dan gaat de poort van onze gevangenis voor heel even open op een kier en toont ons in een flits de oneindige ruimte van alle mogelijkheden. Ook die ruimte is kosmisch.  Ze is leeg een snakkend naar vorm.

Maar wij deinzen bang terug.  Willen we wel echt ontwaken?  Willen we wel echt onze gevangenis verlaten? De poort staat open, maar we zijn bang voor de vrijheid daarbuiten.  Onze weerstand tegenover de overgave blijft groot en verlammend.  Altijd is er de angst de sprong te wagen en te vallen in vertrouwde en vertrouwen schenkende armen. 

Alleen troost kan ons helpen, troost om niet gegeven, vanuit hartverwarmend mededogen. Dat helpt, ook al zullen we daarna onverbiddelijk moeten terugkeren naar stil alleen zijn, dat zonder compromissen is.