Elk van de tienduizend dingen heeft van nature zijn eigen waardevolle functie, en functioneert op natuurlijke wijze met betrekking tot alle andere dingen.
Het alledaagse bestaan hoort bij wat onpeilbaar is, zoals een deksel past op een pan. Het ondoorgrondelijke harmonieert met het alledaagse, zoals twee evenwijdige pijlen samen komen aan de einder.
Vandaag hebben we het over de wijsheid van deksels en pannen. Wat ziet er banaler uit dan een kookpot op het vuur? Een andere kookpot op het vuur. Zoiets alledaags als metafoor voor het leven gebruiken, durft alleen zen. Een waarheid als een koe - op ieder potje past letterlijk een deksel - wordt hier verheven tot het verlichtend inzicht dat ales in dit universum zijn plaats en functie heeft. Alles hoort en past bij elkaar. In een verband dat wij vaak niet begrijpen, maar waarvan we geloven dat het in al zijn veranderlijkheid altijd sluitend is. De eindbalans klopt, ook al begrijpen we er geen snars van. Dat is een kwestie van vertrouwen.
Alles staat in betrekking tot al het andere. Er valt geen mus uit de dakgoot, of dat heeft een betekenis. Het kleinste grassprietje, het onooglijkste insectje, het schamelste stukje mens, de geringste gedachte, het allerbelachelijkste verlangen, het hoort er allemaal bij en zorgt ervoor dat het geheel sluit als een bus. Er gaat niets van af, er komt niets bij.
Elk van de tienduizend dingen, d.i. alles wat bestaat, heeft vanuit zijn natuur, d.w.z. zonder anders te kunnen, zijn eigen functie met betrekking tot alle andere dingen. Alles is dus relatief. Dat is geen vrijgeleide om alles ook maar meteen als onbelangrijk te bestempelen. Integendeel, het herinnert ons aan onze verantwoordelijkheid alles wat we doen in verband te brengen met alle andere dingen, en mensen! Autrui me regarde, zei Levinas. In alles wat we doen staan we in betrekking tot de anderen / het andere / de Andere.
Alles. Wat is dat? God? De Tao? De Ene? Het Ene? Volgens de soetra omvat het zowel het alledaagse als het onpeilbare en ondoorgrondelijke. Die zijn “identiek”. Wij zijn geneigd te oordelen en alles op te splitsen in wit en zwart. Het alledaagse is banaal, dus zwart, dus oninteressant. Het onpeilbare? Dat klinkt alvast diepzinnig; zal dus wel goed zijn. In ieder geval mysterieus genoeg om er zich een leven lang op blind te staren. Zen schudt ons weer eens door elkaar: vaak is precies het alledaagse de poort tot het ondoorgrondelijke. Via de banaliteit van wat dagelijks op ons pad komt (Dit is de plek!), komen we misschien sneller tot verlichting dan door jarenlang versuft vanaf ons kussentje het onpeilbare in te staren.
Laten we niet te snel Alles opdelen in menselijke categorietjes. Laten we God, of de Tao, maar niet te snel in vakjes opdelen en opbergen. We weten er niets over, over de onophoudelijke stroom die het leven is, en die voortgaat ook zonder ons. Bescheidenheid zonder te oordelen is een betere grondhouding tegenover wat we niet kunnen vatten.
OORDEEL NIET. En verspil geen tijd, overdag noch ‘s nachts. Doe wat moet gedaan worden en houd je niet te zeer bezig met wat dat nu in eigenlijk is, de juiste Weg. Want...
Als je de Weg niet ziet, zie je die ook niet als je hem gaat.
Als je er nu eenmaal geen oog voor hebt, dan maakt het niet uit, ook al blijk je zonder het zelf te weten, het juiste Pad te gaan.
Als je de Weg gaat, is hij noch nabij, noch veraf. Dan heeft iedere zorg over de vraag of de verlichting veraf of dichtbij is geen enkele zin. Elk onderscheid blijkt dan immers opgeheven. Veraf of dichtbij zijn dan lege woorden die er niet toe doen.
Als je de Weg uit het oog verliest, zie je meteen bergen en rivieren die in de weg staan.
Zodra je overal obstakels ziet (door denken, voelen, oordelen gaan bergen voor je oprijzen en worden rivieren ondoorwaadbaar), weet je dat je de Weg uit het oog verloren bent.
Ga dan maar terug naar af, naar je basiskamp, waar je weer even op adem kunt komen in de eenvoud van:
Vuur is warm,
de wind waait,
water is nat,
de aarde hard.
Ogen zien,
oren horen,
de neus ruikt,
de tong proeft.