Het verhaal gaat dat Huang-po 1 , de eenzame zoeker, aan de voet van een berg staat en het intens en wanhopig uitschreeuwt - om maar wijsheid te vinden. Ten slotte hoort hij een stem van de berg komen die een antwoord lijkt te geven. Hij hoort de stem heel duidelijk en dus beklimt hij de berg. Als hij bovenaan gekomen is, is alles rustig - geen stem, geen geluid. Teleurgesteld daalt hij de berg weer af, en omdat hij uit de boeken geleerd heeft dat je niet snel moet opgeven, begint hij weer te schreeuwen - of te bidden, zoeken, onderzoeken, zich in te spannen. Weer hoort hij de stem en weer beklimt hij de berg - niets! Zo gaat het een tijdje door. Als hij ten slotte afdaalt en het opgeeft, hoort hij niets anders. Dan komt hij erachter dat hij niets anders dan de echo van zijn eigen stem heeft gehoord. 2
Wat hebben mensen toch met bergen? Wil je de Mont Blanc beklimmen? Achteraan aanschuiven en je beurt afwachten! Wat zoekt een mens in godsnaam daarboven? Een uitdaging? (Gruwelijk modewoord) De confrontatie met zichzelf? Vrede vinden met zichzelf, vrede sluiten met zichzelf? In contact treden met het hogere, met de Natuur, God?
Bergen zijn heilige plaatsen. God verscheen aan Mozes en Elia op de Taborberg:
En vóór hen
verandert hij van gedaante:
zijn aanschijn straalt als de zon,
en zijn kleren worden wit als het licht. 3
Verlichting om u tegen te zeggen, luidt mijn oneerbiedige samenvatting van de Transfiguratie.
Het is duidelijk dat de Wijsheid tot ons spreekt vanuit stralend licht en vuur. Wij snakken naar die ervaring van verlichting, verhoging en verheerlijking.
Ook zenmeester Huang-po heeft er alles voor over. Hij schreeuwt het uit: “Zeg mij wat ik doen moet, en ik doe het, desnoods kruip ik op mijn blote knieën de berg op.”
Eindelijk hoort hij een Stem uit den hoge. Daar, boven op de berg, dicht bij de hemel en de goden, daar hoort hij een Stem, die hem roept. Daar moet zich dus de bron van licht en waarheid bevinden? Ernaartoe! Nu meteen.
De weg is lang, steil, vol hindernissen, doornen, distels en valkuilen. Maar Huang-po is niet kleinzerig, hij jut zichzelf het bergpad op, want hij heeft duidelijk de Stem gehoord. Nu of nooit. Uitgeput bereikt hij de top. Het uitzicht is wijds en prachtig. Maar wat is het daar stil. Niks geen Stem, nog in de verste verte niet. Hij zal het zich wel ingebeeld hebben, zeker? God, in al zijn wijsheid, zwijgt. Er zit niets anders op dan weer af te dalen. Maar de ijver in zijn binnenste laat niet op hem in te fluisteren dat hij misschien niet genoeg zijn best heeft gedaan. Plus est en vous, Huang-po! Moet hij zich niet beter en meer toeleggen op de geschriften om daarin te ontdekken hoe je moet leren luisteren naar de Stem uit den hoge? Hij bidt, luistert, onderzoekt de geschriften tot hij erbij neervalt. Niets helpt. 4 Wanhopig schreeuwt hij het uit. Hoort hij daar niet weer die Stem, die hem roept? Opnieuw beklimt hij de berg. Daarboven blijkt weer de stilte oorverdovend. Huang-po is een beetje hardleers. Nog vele malen heeft hij de berg beklommen en iedere keer overviel hem de stilte.
Als hij ten slotte afdaalt en het opgeeft, hoort hij niets anders. Zo staat het er. Wat hij al die tijd heeft gehoord is dat niets anders. Het is niet anders. Er is niets anders om te horen dan dat niets anders. Wat is dat dan? Het is de echo van zijn eigen stem.
Hoe mooi sluit dit aan bij wat Ton Lathouwers vaak aanhaalt: De hemel zwijgt, je hebt alleen de stem van je hart. Wat wij horen is slechts de echo van verlangen -niet mijn privé verlangen, maar hét verlangen - dat steeds opklinkt in ons hart. Religiositeit is niet onderwerping aan een god, die buldert vanop zijn berg. Het is de stem beluisteren van wat in ons zelf - in het Zelf - leeft en spreekt. Die stem is uitdrukking van louter verlangen. Ieder gebed is een spreken met zichzelf en het verlangen. Wat wij zogezegd horen als stem van god of boeddha, is onze eigen stem.
Verlangen is er altijd, daarvoor hoeven we de berg niet op. En om het in vervulling te zien gaan nog veel minder. Pas wanneer we hebben opgegeven ons mateloos in te spannen om verlicht te worden, worden we verlicht. De vlinder vliegt zich te pletter onder de klok waarin hij gevangen zit. Zodra hij zich van uitputting gewonnen geeft, ontsnapt hij in vrije val uit zijn gevangenschap. Wie tegenspartelt, gaat ten onder. Ten onder aan zijn eigen goede bedoelingen.
De enige stem daarboven is die van de stilte. Huang-po had zich zijn moeizame klimtochten kunnen besparen. Beneden in het dal had hij diezelfde stilte ook kunnen horen. Nu heeft hij ze alleen maar overschreeuwd met het tomeloos verlangen van zijn eigen ik. Tomeloos verlangen, dat is begeerte. En daarmee begint alle ellende. Zegt de Boeddha.
_____________________
1 Huang-po Hshi-yün († 850)
2 Pannikar, R. (1997). Waar wijsheid woont. Deventer: Ankh-Hermes. (p. 26)
3 Matteus 17:2 (Naardense Bijbel)
4 Als gij, studenten van de Weg, boeddha’s wenst te worden, moet gij geen leerstelling bestuderen, maar slechts leren hoe te vermijden naar iets te zoeken om je daaraan te hechten…
Het loslaten van alles is dharma, en hij die dit begrijpt is een Boeddha, maar het loslaten van ALLE waandenkbeelden laat geen dharma achter om je aan vast te klampen.
Huang-po Hshi-yün
Hoover, Th. (1990). Meesters van zen. Utrecht: Het Spectrum (Aura). (p. 145)